We waren zes, hooguit zeven jaar. Eind jaren zeventig, begin jaren tachtig woonden we in Breda West. We woonden op het toonbeeld van de planologie van die tijd. Het woonerf. Dat woonerf is gelukkig nog steeds op Google Streetview te bekijken.
Een vreemde gewaarwording om die enorme bomen te zien in de straat. Toen wij er kwamen wonen, waren het jonge plantjes die als doelpalen dienden voor ons straatvoetbal. Het woonerf liep in een halve cirkel met een rechte rij nieuwbouwhuizen langs de weg. Afgekaderd door een sloot, een doorgaande weg en een stuk braakliggend terrein, waar nieuwere nieuwbouw kwam. Midden in de cirkel, omsloten door de schuren en achtertuinen, ligt een speeltuintje. Nou ja, speeltuintje. Een treurige zandbak, wat random weggelegde bielzen in origami-stijl en een klein heuveltje gras. Daar moesten we het mee doen als zevenjarigen. Dat was in de begindagen nog wel vol te houden. Tussen het voetballen, crossfietsen en slootspringen door hingen we rond in dat speeltuintje. Beetje niks doen, beetje elkaar vervelen. Wat moet je als zevenjarige op een woonerf in die endless summers van de jaren tachtig?
Naarmate we ouder werden, ging dat speeltuintje ons meer en meer tegenstaan. We gingen rebelleren. Wat houten palen in de fik steken, kabaal maken, met sterretjes en een PVC buis rookbommetjes maken en afsteken. Wij wilden verder. Meer. Dat speeltuintje hadden we nu wel gezien. We waren klaar voor iets nieuws. Maar ja, woonerf, jaren tachtig, crisis… zo makkelijk was het allemaal niet.
Natuurlijk werd het ons niet in dank afgenomen. We kregen buurtbewoners achter ons aan, werden weggestuurd. Wat er voor zorgden dat die buurtbewoners weer een rookbom in de tuin kregen. Maar er was een moeder die volgens mij iets pedagogisch had gestudeerd. Ze kreeg het voor elkaar dat we naar haar luisterden. Want ze had een idee. Als wij zo graag dat speeltuintje willen upgraden naar iets nieuws en anders, wat zou dat dan zijn? Wat zouden we nu echt graag willen?
Op die zomerdag tuurden we wat wezenloos voor ons uit.
“Je bedoelt, dat we zelf kunnen bedenken wat we hier zouden willen?”
“Natuurlijk! Waarom niet? Wat zou je hier nu het liefst willen zien? Dan kunnen we daar voor gaan zorgen!”
Inmiddels hadden we op TV wat nieuws gezien bij Veronica. Clubhuizen, buurthonken. Plekken waar jongens en meiden bij elkaar komen en keet kunnen trappen met een dak boven je hoofd! Dat wilden wij wel! Dus een clubhuis moest het worden. De moeder keek wat bezorgd, een clubhuis? Goed… dan moeten we een brief naar de gemeente schrijven dat we dat graag willen. Dan kunnen zij kijken of het mogelijk is.
Vertwijfeld keken we elkaar aan. Een brief schrijven? Naar de gemeente? Zou dat werken? Een zomermiddag, een kan limonade in de achtertuin en wat kladjes verder was de brief er. Met behulp van de moeder hadden we iets op papier gezet naar iemand van de gemeente die wel een clubhuis voor ons zou kunnen regelen.
Een paar maanden later stond er een wipkip in de treurige zandbak. Dat clubhuis is er nooit gekomen. Inmiddels waren wij een illusie armer maar weer een avontuur rijker. In de tussentijd hadden we bij het viaduct van de A27 een prima plek in de bossen gevonden om ons eigen clubhuis te maken. Bij een boer ritselde we wat golfplaten en zo maakten we onze eigen plek. Achter het viaduct, niet ver van de straat waar we woonden. Volgens mij hebben onze ouders nooit geweten dat we daar een eigen clubhuis hebben gebouwd.
Ik moest aan deze herinnering uit mijn jeugd denken toen ik vandaag naar huis reed. Ik was ongepland aanwezig bij een crowdsourced brainstorm over een coworking community.
Laat die woorden even op je indalen.
Soms kun je brainstormen en plannen maken tot je een ons weegt. Soms kun je je beter omdraaien en gewoon kickass dingen gaan doen en zien wat er van komt.